Woningeigenaren die wél over voldoende armslag beschikken, voelen te weinig prikkels om te verduurzamen. De overheid moet huishoudens daarom beter voorlichten en gerichte prikkels geven. Dat stellen onderzoekers van De Nederlandsche Bank (DNB) in de analyse ‘Financiering voor de verduurzaming van de woningvoorraad’.
4,3 miljoen huiseigenaren
DNB heeft voor 4,3 miljoen huiseigenaren onderzocht of ze de verduurzaming van hun huis kunnen betalen. Ongeveer de helft van de huizenbezitters heeft genoeg spaargeld voor de verduurzaming. Nog eens 30 procent heeft het benodigde geld niet op de spaarrekening, maar kan de hypotheek verhogen. Deze huiseigenaren kunnen de verduurzaming dus wel betalen, maar willen dat vaak (nog) niet. Dit wordt bevestigd door resultaten uit de DNB Household Survey, waaruit blijkt dat meer dan 30 procent van de respondenten ‘nooit overweegt om de eigen woning te verduurzamen’ en minder dan 20 procent van de respondenten ‘bereid is meer dan 12.500 euro te investeren in verduurzaming’.
1 op de 5 huiseigenaren komt volgens DNB echter in de problemen. Zij kunnen de kosten van de investering voor verduurzaming niet betalen uit hun spaargeld en hebben dus ook niet genoeg ruimte om het geld te lenen. Dat probleem wordt maar voor een klein deel opgelost met bestaande maatregelen en subsidies. Vooral jongere huishoudens met de laagste inkomens zijn vaak niet in staat om de verduurzaming te financieren. Deze huizen staan relatief vaak in gemeenten waar de bevolking krimpt of zal gaan krimpen, of in stedelijke vernieuwingsgebieden. Gezien de financiële kwetsbaarheid van deze huishoudens, is het onwenselijk om de financieringsruimte te vergroten door leennormen verder te verruimen. Daarom moet de overheid aanvullende maatregelen nemen, specifiek gericht op deze groep. Ook regionale overheden zouden hierbij een rol kunnen spelen, omdat deze huishoudens vaak geclusterd wonen in bepaalde regio’s.
Subsidie te laat uitgekeerd
De analisten van de DNB zijn verder kritisch over de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE). Omdat de subsidie voor isolatie, warmtepompen en zonneboilers pas wordt uitgekeerd nadat de betreffende investering is gedaan, nemen zij de financieringsproblemen niet volledig weg. ‘Zij kunnen wel bijdragen aan het oplossen van het financieringstekort voor zover huiseigenaren – vooruitlopend op de te ontvangen subsidie - een (tijdelijk) beroep kunnen en willen doen op andere financieringsbronnen. Voor de meeste huiseigenaren met onvoldoende financiering lossen de bestaande regelingen het probleem niet op, zelfs als we ervan uitgaan dat de subsidie de benodigde financiering vanuit spaargeld of een hypotheek één op één verlaagt.’
Wanneer de analisten rekening houden met de bestaande mogelijkheid om meer geld te lenen bij het verduurzamen van de woning, dan neemt het aantal huiseigenaren met een financieringsprobleem af met ongeveer 100.000. Als ook rekening wordt gehouden met de subsidies, dan daalt dat aantal met nog eens 100.000. Onderaan de streep bedraagt het aandeel huiseigenaren met onvoldoende financiering dan geen 21 maar 17 procent.
Tot 200 miljard euro
De studie van DNB laat zien dat in een scenario waarin alle woningen en gebouwen in Nederland gebruik zouden maken van een individuele warmtepomp, de totale investering door eigenaren kan oplopen tot bijna 200 miljard euro. Huiseigenaren zouden in dit scenario gemiddeld bijna 24.000 euro moeten investeren om hun woning aardgasvrij te maken. Voor een particuliere huurwoning bedragen de kosten 20.000 euro en voor een sociale huurwoning van een woningcorporatie 14.000 euro. In andere scenario’s vallen de kosten lager uit, maar die veronderstellen dat bijna iedereen kan overstappen op zogenaamd ‘groen gas’ of – wanneer die optie niet beschikbaar is – dat het gemeenten lukt om per wijk de goedkoopste alternatieve aanpak te realiseren.
Beprijzing, subsidiëring en normering
Beleid om de verduurzaming van gebouwen te stimuleren, moet volgens de DNB bestaan uit een combinatie van beprijzing, subsidiëring en normering. Alleen beprijzen van CO2-uitstoot waardoor de gasprijs stijgt, vergroot het risico op energiearmoede. Daarom moeten tegelijkertijd de huidige prijsprikkels worden aangepast. Momenteel wordt namelijk de CO2-uitstoot die vrijkomt bij het verbruik van gas relatief lichter belast dan de CO2-uitstoot die gepaard gaat met elektriciteitsverbruik.
Via een schuif, waarbij de belasting op gas verhoogd wordt en gelijktijdig de belasting op elektriciteit wordt verlaagd, kan verduurzaming sneller rendabel worden. Ook subsidies kunnen het financiële plaatje volgens de analisten aantrekkelijker maken voor huishoudens. Langlopende subsidieregelingen, in plaats van snel en vaak wisselende regelingen, kunnen huiseigenaren hier meer zekerheid bieden. Ten slotte kan de overheid via een combinatie van heldere transitiepaden, duidelijke voorlichting en normen duidelijkheid scheppen, zodat huizenbezitters en andere gebouweigenaren weten waar ze aan toe zijn.
DNB: ‘Banken, verzekeraars en pensioenfondsen kunnen risico’s energietransitie onvoldoende inschatten’Banken, verzekeraars en pensioenfondsen kunnen de risico’s van de energietransitie nog onvoldoende inschatten door een gebrek aan data en onduidelijkheid over toekomstig klimaatbeleid. Dat stelt de DNB in het onderzoek ‘Real estate and climate transition risk – A financial stability perspective’. Banken, verzekeraars en pensioenfondsen hebben veel geld belegd in woningen en commercieel vastgoed, en leningen verstrekt met gebouwen als onderpand. Het verduurzamen van deze gebouwen vraagt om forse investeringen en dat heeft mogelijk een groot effect op de waarde van de gebouwen. Financiële instellingen moeten voor hun vastgoedbeleggingen volgens de DNB rekening houden met mogelijk forse investeringen. Deze investeringen zijn van invloed op de waarde van gebouwen en de vermogenstitels die daaraan gekoppeld zijn. Het waardeverschil tussen energiezuinige en onzuinige gebouwen zal verder toenemen door strengere duurzaamheidseisen en hogere prijzen voor CO2-uitstoot. In hoeverre de investeringen kunnen worden terugverdiend via hogere huuropbrengsten is onzeker. Op basis van de beschikbare gegevens over hun beleggingen in Europees vastgoed laat de DNB-studie zien dat de kosten van ‘niets doen’ voor Nederlandse institutionele beleggers in sommige scenario’s kunnen oplopen tot 60 procent van de waarde van de betreffende vastgoedbeleggingen. |